De man met de pet

De soort is uitgestorven in Nederland, maar op de Waalse wegen kom je hem nog regelmatig tegen; de man met de pet. Een klein kleurrijk petje met een sponsor van weleer. Ik besef me dat dit voor de jongere lezers enige uitleg nodig heeft. De wielerpet is geen ‘baseball cap’ die je scheef op je hoofd zet (waarom doen jullie dat?), maar een klein stukje stof met aan de voorkant een verharde rand zoals die na verloop van tijd in de uiteinden van oude sportsokken verschijnt.

De rand gaat naadloos over in het getekende voorhoofd van de Waalse renner. De vijftig ruim gepasseerd, altijd solo en een souplesse waar wij jeugdige hengsten met ontzag naar kijken wanneer zij ons pad kruisen.
Even voelt de piepschuim helm en flashy shimano zonnebril die ons hoofd tooit als een carnavalsuitrusting. De man met de pet knikt hoffelijk en zoeft geruisloos voorbij. Het is altijd even stil in de groep na zo’n close encounter. Onze zware tred voelt op dat moment als het waden door kniehoog water. Met een “dat was een echte”, verbreekt er dan iemand de stilte.

Ooit verscheen er een gele trui aan de horizon. Als een rode lap trok hij ons jonge stieren aan. Binnen een honderdtal meters voerden we de snelheid op van 28 naar bijna 40 per uur, maar hij leek niet dichterbij te komen. Er was geen afspraak voor nodig. Kop over kop, ieder wist wat hem te doen stond. Een gele trui vraagt om een match, toch? In de verwachting dat hij ons had zien aankomen en het spel met zijn laatste reserves meespeelde, haakten wij na een tweetal kilometers bij zijn wiel in. Uitgeput. En niets bleek minder waar dan dat hij ons had willen ontlopen. Het was een man met een pet. Soepel draaide hij in een kleine honderd toeren per minuut zijn pedaalas rond. Vriendelijk knikte hij zijn zongebrande gezicht. Het ontzag verdrong de kracht uit onze benen. Ik zocht zijn wiel en waande me even onder vader’s arm. Zonder woorden koersten we samen verder. Af en toe op kop, maar nooit demarrerend… als dat al kon bij 35 km/u, tegen een straffe warme Waalse wind. Woorden waren schaars. Verbondenheid daarentegen alom voelbaar. Mijn broer kwam even langszij zette zijn café-Waals in voor een triviaal praatje. Het was het afnemen van de pet die wij niet droegen… respect.
Het was die dag de warmste van 2006, een woensdag in de bouwvak. We waren op weg naar Coo. Na onze bestemming overlegd te hebben, fronste de man met de pet zijn borstelige wenkbrauwen. Met een bedrukte lacht verklaarde hij ons voor gek. Ongetwijfeld herinnerd aan een tijd waar ook hij ten onder ging aan jeugdig enthousiasme. “Les jeunesse..” zei hij hoofdschuddend. Wij voelden ons een welkome gast in Wallonië en onze gastheer droeg bescheiden een paar alternatieven aan om onze koers voort te zetten. Even voordat hij zijn eigen weg vervolgde bood hij ons in krakend Frans zijn vaderlijke en welgemeende raad: “Zoek een heuvelpas met schaduw. Cote de Becco, Le Rosier…” Desondanks kozen wij voor de onbeschermde weg naar Harmeau de Ster. Die dag stierven wij bij 34 graden op de Malchamps.

Route en mauvais etat

In de jaren zestig en zeventig was een der meest gebruikte verkeersborden in België “Weg in slechte staat”. De wegen waren dan ook navenant. Sommige anarchisto’s gebruikten het wijd verbreide bord om hun afkeer van de georganiseerde wereld duidelijk te maken en vervingen het woordje “in” door “met”. (Boze tongen beweren dat een zekere M.V. er zich ook schuldig aan heeft gemaakt, totdat de jaren des verstands hem bij de kladden kregen)

Route en Mauvais

Het probleem van dit bord echter is dat het bedoeld is om een uitzonderingstoestand aan te geven. En aangezien die slechte Staat de wegen toch niet beter maakte verdween het van het toneel. In Wallonië is het sowieso nooit erg populair geweest. De Walen kunnen er niet mee lachen als de uitvloeisels van genetisch bepaalde eigenschappen tot uitzonderingstoestand worden gedegradeerd. Je dient je te beperken tot dat wat de moeite waard is. Verwonder je niet als je op een dag bij een vers gelegd stukje macadam een bord ziet staan: “Route en bon etat”; kwestie van de weggebruiker tegen al te grote verwondering te beschermen.
Toch ontkomen ze er ook in Wallonië niet aan om soms een waarschuwing van mauvais etat aan de wereld te geven. Onlangs verschanste ik me tijdens een klim uit het Vesdredal voor een plaspauze op een bospad om daar discreet aan irrigatie te doen. En zie: hier hadden de bezorgde bestuurders het blijkbaar nodig gevonden om de boswachter tijdens zijn strooptochten te waarschuwen voor verraderlijke kuilen en kloven. Er is nog hoop.

De Kunst van het demarreren

Sommige renners hebben het in zich, de kunst van het demarreren. Als door de duivel op hun staart getrapt schieten zij uit de waaier weg. Het is een talent, net als klimmen. Alhoewel… er komt ook een dosis parcourskennis, inzicht en een flinke scheut politiek bij kijken. Waar klimmen een strijd tegen de berg is, is demarreren een spel tussen de renners. Wie heeft de benen? Wie heeft nog iets recht te zetten uit een recente confrontatie?

Men kijkt slinks naar het gekozen verzet van de coureur waar hij nog zoeven een triviaal praatje mee maakte. Opeens is het stil, pupillen verwijden en handen bijten in de beugels. Wie heeft het geduld in deze sur place bij 30 km/u? Demarreren is een contactsport. Oogcontact, schoudercontact, de voeling van het achterwiel op de weg. Alles telt op het gekozen moment. De wind, de weg en de meters tot de meet.

Dán kraken de clips en stoeft de zenuwmachtigste coureur uit de groep weg. Testosteron is de hoogst ontvlambare brandstof van de sprinter. Voor de renners die moeten inhaken is het alsof de ‘Train à Grande Vitesse’ langs raast. Geruisloos en altijd onverwacht slaat de demarreur toe. Adrenaline stroomt als een golf door het peloton. Zij die kunnen aanhaken komen uit hun zadel, de rest haakt af en kijkt met lede ogen toe naar de explosie van kracht in het voorveld. Het is alsof je in die rijdende TGV moet springen. Voor wie kon inhaken is er na een vijftigtal meters de luwte van het demarrerende wiel. In de zetel!
Echte rust is er echter nooit. Demarreren is besmettelijk. Keer op keer kiezen renners hun kans om te ontsnappen aan de meute met als doel om met geheven handen het plaatsnaambordje te kunnen begroeten. Roem is hun deel…Weliswaar tijdelijk van aard, want de prijs zal immers duur worden betaald op de volgende klim.

De verleiding: Het frietkot

Voor de eenzame fietser is er geen volgwagen die hem op de moeilijkste momenten een energiebar aanreikt en zijn er geen revitaliseringsposten met isotone dorstlessers. Diegenen die de Waalse wegen trotseren hebben maar één thuis tussen start en finish: het frietkot.
Bij het ruiken van de vleug die steevast rondom het kot hangt stuurt hij als zijnde gehypnotiseerd zijn ros richting de provisorisch ingerichte parkeerplaatsen. Eenmaal binnen het gehoorbereik van het sissende vet is de verleiding een feit. Met zijn fiets tegen het hek betreedt de afgematte coureur de krakende linoleumvloer, omringd door een plastic veranda die in vier fasen lijkt te zijn aangebouwd. Het even zo bijeengeraapte tuinmeubilair staart de fietser uitnodigend aan, ware het niet dat in een authentieke frietkot men altijd moet wachten op zijn beurt.

Men is er immers nooit de enige die op zoek is naar een van Belgisch meest authentieke ervaringen. Gelukkig werkt de uitbater er nooit alleen en is de dampende zak pommes frites al snel een feit. De friet en niets dan de friet, want hoewel de vitrine rijkelijk gevuld is met snacks waar de modale Hollander nog nooit kennis van genomen heeft, is de fietser enkel op zoek naar de friet. Bruin gebakken in Ossewit en besneeuwd met de hoeveelheid zout die in de voorbije kilometers van zijn huid waaide.

Bas

“Als iemand het ooit in zijn hoofd haalt om de frietkoten te verbieden, breekt gegarandeerd een volksopstand uit.”
Bernard Lefèvre, voorzitter van de Belgische ‘frituristen’, is overtuigd van die prompte opstoot van burgerlijke ongehoorzaamheid in geval van een frietcrisis.
“Frieten zijn het enige waarvoor een Belg nog terugkeert naar zijn land. Geef toe: iedereen die een reis achter de rug heeft, praat vol enthousiasme over het warme weer daar, de lage prijzen, de mooie vrouwen enzovoort. Je vraagt je bijna af waarom ze er niet gebleven zijn. Maar dan komt het hoge woord eruit: Ze kunnen er toch geen frieten bakken .”

België telt zo’n vijfduizend frituren, waarvan tweeduizend vrijstaande frietkoten. “Veel mensen denken dat zulke frietkoten niet wettelijk zijn. Fout! Ze zijn legaal. En ze zijn zeker geen uitstervend ras.”
Waar de frietkoten soms wel mee worstelen, zijn de stedenbouwkundige regels. Lefèvre: “Als een friturist zijn kot wil opknappen, heeft hij een vergunning nodig. Als hij die niet krijgt, kan hij zijn frituur niet veranderen. Dan komt de eetwareninspectie langs, keurt het kraam af, en meteen wordt er weer een frietkot de straat uitgebonjourd .”
Dat is doodzonde, vindt Navefri, de vereniging van Belgische frituristen. “Een frietkot, dat is pure volkseigen cultuur. Toegegeven, geen ‘Bokrijk-cultuur’, maar wel levende traditie. Het is iets dat van generatie op generatie wordt doorgeven. In het buitenland is het concept van een frietkot moeilijk uit te leggen: het is geen snackbar, geen eethuis, geen fastfood, geen cafetaria, en toch herkent iedere Belg het met zijn ogen dicht.”

Wat opvalt, is dat frietkoten doorgaans uitgebeeld worden als eenzame kraampjes in een triest landschap. “Een anarchistisch object in het straatbeeld, zo intens lelijk dat het mooi wordt.”
“Laat de frietkoten maar gerust hun vrolijke gang gaan. Het past bij de Belgen. Wij hebben een kotten-architectuur, dat zie je goed als je met de trein reist. Aan de voorkant zijn alle huizen keurig netjes, met stenen kabouters en al. Maar aan de achterkant bouwen we hokken voor de hond, de vogels en de tuinmeubelen, tot we geen plaats meer hebben. Het frietkot past daar perfect bij. Ik voel een friet-hype aankomen”, zegt Lefèvre.

Karen Torben Nielsen

De verleiding: Hoegaarden

Na 40 km op een zomeravond staren ze je van elk terras aan… de vuistdikke, goudgele glazen met Witbier!

Opeens lijkt het afgeknaagde tuitje van je bidon een povere bron van je zorgvuldig gevulde krachtvoorraad. Het zout op je lippen vraagt om een koel glas Hoegaarden. Al dan niet met een schijfje citroen om de herinering aan je Dextro niet te verloochenen. Het is nog maar 15 km naar huis en “hoeveel kwaad kan dat ene biertje nou? Voordat ik thuis ben is het er al weer uit…”

Hoegaarden wordt niet opgeslagen in één of ander orgaan, het dringt letterlijk overal door in het lichaam en het beïnvloedt alle weefsels en organen. En dat atleten door hun inspanningen de alcohol sneller zouden afbreken dan niet-sporters, klopt niet, m.a.w. fysieke inspanning verandert niets aan de alcoholverwerking.

Op sportief vlak zijn er twee belangrijke aspecten bij het gebruik van Hoegaarden door sporters: er is het onmiddellijke acute effect van Hoegaarden op de prestaties, en op lange termijn kan alcoholmisbruik leiden tot een zekere mate van spierschade en verzwakking.

Positieve effecten van Hoegaarden:
• Voor diegenen in het peloton die moeite hebben met bijbenen heeft een Hoegaarden voor de kopgroep een nivellerende werking.
• De citroen in de Hoegaarden, voor diegenen die zich daar moreel overheen kunnen zetten, heeft een dorstlessende werking.

Negatieve effecten van Hoegaarden:
• Hoegaarden vermindert de kracht en het uithoudingsvermogen van het hart. Ook de maximale longventilatie is verminderd. Bij een hogere dosis oefent Hoegaarden een negatieve invloed uit op de pompkracht van het hart. Het heeft echter geen uitgesproken negatieve invloed op zuurstofopname, hartsnelheid, bloedvoorziening en lactaatconcentraties.
• Hoegaarden kan bij zware inspanningen leiden tot een verhoogde opstapeling van melkzuur in de spieren en extra vermoeidheid, krampen en spierstijfheid veroorzaken.
• Te veel Hoegaarden kan het normale voedingspatroon uit evenwicht brengen en de werking van de spijsvertering verstoren en zo op termijn tot voedingsstoornissen leiden.
• Het hormonale evenwicht kan uit balans raken waardoor de opbouw van spierweefsel en kracht niet meer optimaal verloopt en ondermaats blijft.

Bron: de naakte ervaring

Debuteren in La Doyenne

Zoals bij velen is ook mijn ‘fietscarrière’ begonnen tijdens kroegpraat…
“Volgende maand gaan we weer met z’n zessen een weekendje naar de Ardennen, Buzz. Is ook wel wat voor jou, joh. Vrijdag rijden we erheen. Zaterdag Luik-Bastenaken-Luik. Zaterdagavond ’n biertje drinken in Maastricht. En zondag relaxed weer retour.” “Lijkt me wel leuk, jongens, maar is dat geen loodzware tocht dan?”
“Ach, valt wel mee, 240km waarvan de eerste 160 relatief vlak en lichtglooiend zijn. En ja, de laatste 80km moet er redelijk wat geklauterd worden. Bovendien, als het te lastig wordt, kan je altijd bij Ronald instappen. Die rijdt met de volgwagen…”
Op zich leek het me leuk, zo’n weekendje. Bovendien was ik nog nooit in de Ardennen geweest. Maar om daar nou meteen 240km te gaan rondrijden. Probleem was wel dat er geen racefiets in m’n schuur stond. Erger: er stond niet eens een gewone fiets. Wel had ik een redelijke hardloopconditie (halve marathon in 1uur20). Maar of dat voldoende zou zijn om zo’n monstertocht uit te rijden, vroeg ik me wel af, ja. Drie weken lang spookte het door m’n hoofd: Zal ik wel, of toch maar niet?
Ik kon wel een racefiets van een buurjongen lenen, maar daar zat weer geen bergcassette op. Uiteindelijk besloot ik een week van tevoren maar een wielrenbroekje en een ‘echte’ fiets te kopen: de ultieme Giant Peloton. De goedkoopste uit de winkel: 695 gulden (330€). Omdat ik bang was voor een zere rug en pijnlijke kont, werd het navolgende aangepast: een lekker zacht zadel, een recht stuur en een kortere stuurpen, zodat ik redelijk rechtop kon zitten. Achteraan werden er nog wat tandwielen gewisseld, waardoor er in ‘noodgevallen’ 42×28 geschakeld kon worden. En ja, mocht het allemaal tegenvallen, zou ik er in ieder geval een lekker stadsfietsje aan overhouden…

Donderdag kon ik m’n Giant ophalen, vrijdag was de reisdag en zaterdagochtend om 7 uur zette ik m’n hardloopschoenen op de pedalen. Babbelend reden we Luik uit. Net de stad uit ging de weg al behoorlijk steil omhoog.
“Wat is dit, jongens, hoe heet deze klim?”
“Oh, dit mag geen naam hebben, hoor.”
Lekker was dat. De 42×28 moest direct gestoken worden. ‘k Zou op reserves gaan rijden. Maar ja, welke reserves? De vijf ‘vrienden’ reden bij me weg.

Op zich ging het allemaal wel. Genoot ook van de prachtige omgeving. Alleen was dat zadel toch minder zacht dan gehoopt. En ook erg smal. Na 60km stond de volgauto langs de kant. Om m’n zere kont te ontzien, haalde ik een handdoek uit de auto om die in m’n broek te stoppen. Zegt Ronald: “Wat heb jij daar nou onder, een onderbroek?” “Ja, hoezo?”
Bleek dus niet zo te horen, maar ja, wist ik veel. Liet ‘m ook lekker zitten. Was wel een gedoe met die handdoek erbij, maar de pijn werd minder. (Tjonge, als ik er nou nog aan terugdenk…)

Zo’n 20km verderop haalde ik zowaar een van de jongens in. Geen goeie benen, hijgde hij op het zoveelste stukje vals plat. De anderen zag ik weer in Bastenaken. Snel absorbeerde ik een bakkie koffie en een blikje rijstepap, en ging er weer rap vandoor. De bedoeling was om het onderlinge verschil niet te groot te laten worden, waardoor Ronald in de volgauto niet te veel heen en weer zou moeten rijden. Na 15km haalden ze me weer in. Even verderop begon het lichtjes te motregenen, te regenen, te hozen. Doorweekt reed ik richting Vielsalm. Op zoek naar de echte ellende. Bij de kerk rechtsaf omhoog de Wanne op. Tjonge, wat een killer, zeg. Er liepen daar toch heel wat bikkels naast hun fiets. Ik niet. Wel een lichte tinteling in de bovenbenen, maar van m’n ademhaling geen last. Lekker pedalerend naar boven. Daar zaten de mannen uitgebreid te lunchen. Zelf nam ik alleen koffie met gebak, en daalde 10 minuten later af naar Stavelot. Zij namen nog een warme choc.

Ronald kwam langszij rijden, en vertelde dat twee jongens eigenlijk wilde stoppen. Strontziek van al die regen. Ze hadden L-B-L immers al vaker gereden, en hoefden niks meer te bewijzen. Maar ja, “Zolang die kl**thommel nog in koers is, moeten wij ook wel door”, hadden ze gezegd. Lachen dus.
In de afdaling van de Haute Levée haalde ze me weer in. Was ook niet zo moeilijk, want inmiddels zat ik ook bij elke afdaling rechtop. Zoveel last had ik van m’n rug. Op de flanken van de Col de Rosier liepen toch ook weer heel wat pedaalridders omhoog. Vreemd, zo steil is die toch niet. Ik kreeg steeds meer moraal (destijds nog een onbekend woordje).

Na de Maquisard volgde La Redoute. Da’s een buitencategorie hufter, hadden ze me verteld. Door Remouchamps richting het viaduct. Meteen de 42×28 er weer op, en zo langzaam mogelijk naar boven. Halverwege kwam het eerste stuk van 20%. Dat ging nog net goed. Daarna effies op adem komen. Krachten sparen, want er komt nog zo’n lekker stukkie, werd me vrijdagavond ingefluisterd. Staand op de pedalen en slalommend tussen de ‘wandelaars’ door, redde ik het net. Had ook niet veel langer moeten duren. Euforisch vulde ik m’n bidonnen bij, en speerde door naar Luik. Geen slecht debuut, bedacht ik me. Op geen enkele klim afstappen en L-B-L uitrijden, met nul-komma-nul km’s in de benen.
M’n kont, m’n rug, de regen, ik voelde niks meer. Na een dikke 11uur reed ik met een big-smile over finishstreep. Daar kreeg ik vier stevige handdrukken en een paar ferme schouderkloppen. ’n Uur later finishte nummer zes.

’s Avonds zouden we Maastricht onveilig maken. Maar ja, we waren zo on-ge-loof-lijk stijf allemaal, dat we in de eerste de beste kroeg zeven barkrukken opzochten, en niet meer verder zijn gegaan. Wat een mooi weekend, zeg.

De Giant ging direct in de winterstalling, maar het Ardennen-weekend smaakte wel naar meer. In oktober werden nieuwe plannen bekokstoofd. De Marmotte werd de ultieme uitdaging. M’n conditie hield ik in de koude wintermaanden met hardlopen op peil. De eerste zaterdag in april stappen we weer op de fiets, was de afspraak. Na 1400km buffelen in de polder reden we eind juni naar Bourg d’Oisans…

Koersbloed

Begin jaren zeventig: Merckx domineert het mondiale wielrennen en de Tour zoals nooit iemand eerder dat deed. Eén van de voorbije jaren is hij op kop van het peloton door ons dorp geraasd, in de laatste kilometers van de rit naar Maastricht die door zijn ploeggenoot Julien Stevens werd gewonnen. “Als Eddy had gewild… maar ja, hij moet zijn ploegmaats ook iets gunnen.”

Wij, straatbengels in onze prille tienerjaren, zitten iedere warme zomernamidddag van de maand juli aan de radio of de televisie om zijn exploten in de Tour te horen en te zien. Na de aankomst: terug de straat op, om het commentaar van dorpswielerkenner Lambert te vernemen. Lambert heeft meestal koersontwikkelingen opgemerkt waarvan wij geen verstand hebben, maar die hij ons wel eens zal uitleggen. Als je geluk hebt daarna “Het Volkske” bemachtigen, het Tourkrantje dat vlak na de ritaankomst in Gent van de persen loopt en op wonderbaarlijke wijze een uur later in ieder dorp van Vlaanderen te koop is voor enkele franken.Dan thuis eten en om zeven uur terug samenkomen voor wat het hoogtepunt van de dag moet worden: onze koers. Afhankelijk van het parcours van de echte Tourrit van die dag wordt een rit uitgestippeld: vlak, tijdrit of bergrit.Start met een tiental coureurs, meestal uitgerust met de typische Flandria of Norta van die tijd, ik met mijn mooie rooie Peugeot. Bergrit: Muizenberg, Vroenhoven, Heukelom, Zussen, Eben, Hallembaye, Haccourt, Lixhe, Ternaaienberg, Emael en over de brug terug naar Kanne. Ongeveer twintig kilometer met zware hellingen, kuitenbijters zeg maar. De eerste hellingen worden behoedzaam en in groep genomen, vanaf de Hallembaye wordt het verschil gemaakt. Meestal moet ik er hier af, maar die éne keer weet ik me door gewiekste afspraken en een kleine leugen te handhaven en rijd ik met de eersten over de Ternaaienberg. Afdaling van Emael naar Kanne; de favorieten beloeren elkaar en ik profiteer hiervan om te …demarreren! Op de helling van de brug hoor ik hun gehijg in m’n rug, maar voor één keer heb ik meer karakter dan zij, en ik kom afgetekend aan de finish voor de deur van Lambert.”Höbs diech gewonne, jong? Good zoe!” De verwondering en de goedkeuring van Lambert is voor deze naïeve onbedorven renner de mooiste beloning, mooier dan een kus van de Rondemiss. En morgen rijd ik voor één dag in de gele trui.

Een kanttekening…

Zo rond m’n 14 kreeg ik plots door toedoen van een paar vriendjes de zogenaamde carp fever. Dat wil zeggen dat ik weekenden achter elkaar doorbracht aan de waterkant en niks anders deed dan karpervissen. De kunst was dan niet alleen om de grootste karper op de kant te krijgen maar ook om je stekkie zo goed mogelijk geheim te houden. Het is een ongeschreven wet dat je niet met je prooi loopt te pronken en al zeker niet richting je collega vissers. Dit werd overigens ingegeven door de oude rotten in het vak en daar heb je jezelf dan ook aan te houden. Verder ook geen probleem, dat respecteer je. Het was elkaar wel allemaal gegund en de voornaamste reden waarom je niet met je kop in de krant ging staan was om te voorkomen dat je de week erna met 40 man aan dezelfde waterkant zit, het zogenaamde ‘stekkepezen’. Wie heeft er zin om zijn eigen plezier te vergallen?
Tijden veranderen en informatie word je via diverse media je strot afgeduwd. Dat is nou eenmaal zo en biedt zeker heel wat voordelen! Het is inherent aan de tijd dat iets dat ook maar enige nieuwswaarde heeft of andere mensen aanspreekt massaal gedeeld wordt met anderen en het internet biedt daar de perfecte mogelijkheid voor. Weblogs etc. en ook een site als kuitenbijters.com doen een boekje open hetgeen de fietser enthousiast maakt, een berg aan eigen pionierswerk bespaart, of hoe je het ook opvat, er misschien onbewust van berooft. De insteek van dit medium is enkel positief en bedoeld voor het delen van informatie. Immers, als jij het niet doet, dan doet een ander het wel. De liefhebber wordt van de andere kant ook geïnspireerd om eens een steeg links of rechts in te slaan om daarna je eigen bevindingen te kunnen delen. Het mes snijdt dus aan beide kanten!

Het is uiteraard aan de wielrenner zelf of hij de verhalen en routebeschrijvingen wilt lezen c.q. delen. De hedendaagse en enthousiaste mens zal het lezen maar de oude rot, de op de site zo vaak geromantiseerde wielrenner, de man met de pet, die geen besef heeft van het publiceren van zijn favoriete geheime steegje waar hij zich iedere zondagmorgen eenzaam de vlekken voor de ogen rijdt, zal zich op z’n minst in z’n ogen wrijven indien wij met het fototoestel op het middenpad elkaars euforie en leed vastleggen en zijn in de vorige eeuw geasfalteerde steeg langzaamaan onteigenen door de georganiseerde toeloop van de nieuwsgierige lezer. De Waalse gemeenten maken het hem makkelijk door de voegen in de weg van nieuw asfalt te voorzien. Compenseren wij dat dan door hem massaal voor de wielen te gaan rijden?

Goede benen

Het overkomt de fietsende half-god maar een paar keer per seizoen… ‘goede benen’. Of het een fysiek hoogtepunt is of meer zegt over het gezelschap van die specifieke rit blijft altijd de vraag. Feit is dat het fietsen in optima forma is. Het zijn ritten waarop je niet stuk bent te krijgen, je mederijders des te meer: “Ich fahre alles kaput ! ” *

Het achterwiel blaast tegen je kuiten. Elke omwenteling van je cranck veroorzaakt een veelvoud aan toeren van je achterwiel. Als een propeller, letterlijk!

Het gevoel, dat je doorgaans kent van het droogdraaien van je ketting na een schoonmaakbeurt, vetaalt zich naar het asfalt . Als een vliegwiel dat, eenmaal op gang, niet meer te stoppen is.
Vals plat wijkt strijkt zich voor je uit en op hellingen schiet je omhoog. Bij elke aanzet til je jezelf schoksgewijs omhoog in een verzet dat eigenlijk voor de sprint bedoeld is.

Tijd om aan de boom te schudden. Even maar, want als de eersten de staart van je treintje bijster raken vier je de teugels. Puur machtsvertoon. Met een vluchtige blik over je schouder ontwaar je de zwoegende mederenners, op tientallen meters, met hun schuddende torso’s. De verzuring moet toch ergens komen… maar niet vandaag. Vandaag zijn de benen goed.

Eenmaal thuis blijf je getooid in je koerspak rondlopen. Een te snelle douche zou de euforie wel eens van je af kunnen spoelen. Vandaag had je goede benen en je vraagt je af waarom de terugweg ooit werd ingezet.

Het fietsen, de fiets en niets dan de fiets

Je kunt er gif op innemen… zet een drietal fietsliefhebbers bijeen en zij praten over fietsen…. heel de avond lang. Ongeacht het tijdstip, de gelegenheid of hun gezelschap, de fietsers praten over de laatste rit of de rit die komen gaat. Het lijkt een dwangneurose. Zoals Nederlanders elkaar vinden op de Costa del Sol, zo herkennen fietsers elkaar in de lyriek rondom twee wielen en een beetje staal.
Sport verbroedert, maar fietsers in het bijzonder kennen een apart soort solidariteit. Welke taak de renner in het dagelijkse leven dan ook bezigt, met fietsers praat hij over fietsen, de fiets en niets dan de fiets. De arts, de bouwvakker, de directeur of de filosoof… allen zijn voor het parcours gelijk. Het fietsen is dan ook geen wetenschap, er is geen gelijk en zelfs geen harde kennis. Er is alleen de beleving. De subjectieve ervaring van de ascese van de pijn.
Waar praten die mensen dan over? Parcours, koolhydraten, versnellingen en cadans. De kunst van het klimmen, het dalen en het tonen van macht in de binnenbocht van een haarspeld. Nee, niet over gelzadels of bagagedragers…. Maar daarbuiten is álles bespreekbaar. Fietsen is een cultus. Meer dan voetbal of tennis. Kijkend naar voetbal benijdt de sportliefhebber de spits om zijn techniek of verwoestend schot. Kijkend naar de Tour of een voorjaarsklassieker ‘voelt’ de wielerliefhebber de pijn, is verontwaardigd door de bedreven ploegpolitiek en beleeft uiteindelijk de euforie bij het passeren van de meet. De kijker kijkt niet naar ‘de renner’, de kijker IS de renner.
Op de sociale aangelegenheden die elk weekend sieren vormen deze liefhebbers dus al snel een pact. Eén blik is vaak genoeg om het ijs te breken. “Hey, zag ik jou laatst niet op een koersfiets?” Een glimlach van herkenning en de gretige knik ter bevestiging bepaalt het gesprek voor het restant van die avond.
Hoewel doorweekt van tips en goede raad, trapt elke fietser zijn eigen rondjes op zijn eigen manier. Dat weerhoudt hem er echter niet van om ook de ongelovigen van het fietsen te overtuigen. Als een missionaris in donker Afrika bepredikt hij de onwetende ziel over de lusten en deugden van het fietsen en zijn gemis daarvan. Soms zijn er twee fietsers en één ongelovige. Die laatste ontkomt dan niet aan zijn gezelschap voordat hij plechtig heeft beloofd die week zijn eerste koersfiets te gaan kopen. Geen bedenktijd…. Zondag wordt er immers weer gekoerst!