De verleiding: Het frietkot

Voor de eenzame fietser is er geen volgwagen die hem op de moeilijkste momenten een energiebar aanreikt en zijn er geen revitaliseringsposten met isotone dorstlessers. Diegenen die de Waalse wegen trotseren hebben maar één thuis tussen start en finish: het frietkot.
Bij het ruiken van de vleug die steevast rondom het kot hangt stuurt hij als zijnde gehypnotiseerd zijn ros richting de provisorisch ingerichte parkeerplaatsen. Eenmaal binnen het gehoorbereik van het sissende vet is de verleiding een feit. Met zijn fiets tegen het hek betreedt de afgematte coureur de krakende linoleumvloer, omringd door een plastic veranda die in vier fasen lijkt te zijn aangebouwd. Het even zo bijeengeraapte tuinmeubilair staart de fietser uitnodigend aan, ware het niet dat in een authentieke frietkot men altijd moet wachten op zijn beurt.

Men is er immers nooit de enige die op zoek is naar een van Belgisch meest authentieke ervaringen. Gelukkig werkt de uitbater er nooit alleen en is de dampende zak pommes frites al snel een feit. De friet en niets dan de friet, want hoewel de vitrine rijkelijk gevuld is met snacks waar de modale Hollander nog nooit kennis van genomen heeft, is de fietser enkel op zoek naar de friet. Bruin gebakken in Ossewit en besneeuwd met de hoeveelheid zout die in de voorbije kilometers van zijn huid waaide.

Bas

“Als iemand het ooit in zijn hoofd haalt om de frietkoten te verbieden, breekt gegarandeerd een volksopstand uit.”
Bernard Lefèvre, voorzitter van de Belgische ‘frituristen’, is overtuigd van die prompte opstoot van burgerlijke ongehoorzaamheid in geval van een frietcrisis.
“Frieten zijn het enige waarvoor een Belg nog terugkeert naar zijn land. Geef toe: iedereen die een reis achter de rug heeft, praat vol enthousiasme over het warme weer daar, de lage prijzen, de mooie vrouwen enzovoort. Je vraagt je bijna af waarom ze er niet gebleven zijn. Maar dan komt het hoge woord eruit: Ze kunnen er toch geen frieten bakken .”

België telt zo’n vijfduizend frituren, waarvan tweeduizend vrijstaande frietkoten. “Veel mensen denken dat zulke frietkoten niet wettelijk zijn. Fout! Ze zijn legaal. En ze zijn zeker geen uitstervend ras.”
Waar de frietkoten soms wel mee worstelen, zijn de stedenbouwkundige regels. Lefèvre: “Als een friturist zijn kot wil opknappen, heeft hij een vergunning nodig. Als hij die niet krijgt, kan hij zijn frituur niet veranderen. Dan komt de eetwareninspectie langs, keurt het kraam af, en meteen wordt er weer een frietkot de straat uitgebonjourd .”
Dat is doodzonde, vindt Navefri, de vereniging van Belgische frituristen. “Een frietkot, dat is pure volkseigen cultuur. Toegegeven, geen ‘Bokrijk-cultuur’, maar wel levende traditie. Het is iets dat van generatie op generatie wordt doorgeven. In het buitenland is het concept van een frietkot moeilijk uit te leggen: het is geen snackbar, geen eethuis, geen fastfood, geen cafetaria, en toch herkent iedere Belg het met zijn ogen dicht.”

Wat opvalt, is dat frietkoten doorgaans uitgebeeld worden als eenzame kraampjes in een triest landschap. “Een anarchistisch object in het straatbeeld, zo intens lelijk dat het mooi wordt.”
“Laat de frietkoten maar gerust hun vrolijke gang gaan. Het past bij de Belgen. Wij hebben een kotten-architectuur, dat zie je goed als je met de trein reist. Aan de voorkant zijn alle huizen keurig netjes, met stenen kabouters en al. Maar aan de achterkant bouwen we hokken voor de hond, de vogels en de tuinmeubelen, tot we geen plaats meer hebben. Het frietkot past daar perfect bij. Ik voel een friet-hype aankomen”, zegt Lefèvre.

Karen Torben Nielsen

Geef een reactie